Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH0876

Datum uitspraak2008-12-31
Datum gepubliceerd2009-01-26
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/7021 AKW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ingangsdatum toekenning kinderbijslag. Volgens vaste jurisprudentie kan onbekendheid met de geldende regelgeving in beginsel niet tot het oordeel leiden dat sprake is van een bijzonder geval.


Uitspraak

07/7021 AKW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant] (hierna: appellant) tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 30 oktober 2007, 07/134 AKW (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb). Datum uitspraak: 31 december 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. B.L.I.M. van Overloop, advocaat te Bergen op Zoom, hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend. De gemachtigde van appellant heeft bij brief van 23 oktober 2008 het standpunt van appellant toegelicht en nadere stukken ingezonden. Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het geding onder nummer 07/7030, plaatsgevonden op 6 november 2008. Appellant is - met voorafgaand bericht - niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.P. van den Berg. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellant en zijn echtgenote zijn op 12 mei 1997 met hun drie kinderen van Bulgarije naar Nederland gekomen. Zij zijn ondergebracht in een woning van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en ontvingen een uitkering op grond van de COA-regeling. 1.2. Op 6 juli 1999 hebben appellant en zijn gezin een vergunning tot verblijf aangevraagd. Deze is aanvankelijk bij besluit van 21 februari 2000 afgewezen, maar na bezwaar alsnog bij besluit van 7 juli 2006 met ingang van 6 juli 2002 toegekend. In september 2006 heeft appellant met zijn gezin een huurwoning in Coevorden betrokken en vanaf 21 september 2006 ontvangt hij een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). 1.3. Op 20 september 2006 heeft appellant bij de Svb een aanvraag om kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) ingediend ten behoeve van zijn kinderen [A.], [B.] en [C.]. Bij besluit van 16 oktober 2006 is deze met ingang van het vierde kwartaal van 2006 toegekend onder overweging dat appellant vanaf 7 juli 2006 als ingezetene kan worden aangemerkt en derhalve vanaf die datum verzekerd was voor de AKW. Na bezwaar van appellant heeft de Svb zich nader op het standpunt gesteld dat appellant reeds vanaf maart 2005 als ingezetene kan worden beschouwd omdat aan hem toen reeds schriftelijk is toegezegd dat een verblijfsvergunning zou worden verstrekt. Aangezien naar het oordeel van de Svb geen sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 14, derde lid, van de AKW, heeft de Svb bij besluit op bezwaar van 21 december 2006 (hierna: het bestreden besluit) alsnog kinderbijslag toegekend met ingang van het derde kwartaal van 2005, te weten een jaar voorafgaand aan de eerste dag van het kwartaal waarin de aanvraag werd ingediend. 2. Namens appellant en zijn echtgenote is tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft deze beroepen bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe overwogen dat blijkens de verklaring van appellant en zijn echtgenote eerst laat een aanvraag om kinderbijslag is ingediend doordat zij niet op de hoogte waren van hun mogelijke aanspraken en dat niet is gebleken dat betrokkenen buiten staat zijn geweest een aanvraag in te dienen. 3.1. Namens appellant en zijn echtgenote is hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. De Raad doet thans uitsluitend uitspraak in het geding tussen appellant en de Svb. 3.2. De Raad kan zich geheel vinden in hetgeen de rechtbank heeft overwogen. Volgens vaste jurisprudentie kan onbekendheid met de geldende regelgeving in beginsel niet tot het oordeel leiden dat sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 14, derde lid, van de AKW. De Raad ziet in het onderhavige geval geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Indien appellant zich op de hoogte had gesteld van zijn mogelijke rechten op kinderbijslag, dan had hij bij de Svb een aanvraag kunnen indienen om zijn rechten veilig te stellen. 3.23 Het vorenstaande leidt de Raad tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak voor zover deze betrekking heeft op de aanspraken van appellant, voor bevestiging in aanmerking komt. 4. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover deze betrekking heeft op de aanspraken van appellant. Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.L.E.M. Bynoe als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 december 2008. (get.) M.M. van der Kade. (get.) N.L.E.M. Bynoe. IJ